Voor een nauwkeurige inschatting van koolstofvoorraad en - opslag is het noodzakelijk om het volledige boomvolume in rekening te brengen, inclusief alle kroonhout (ook het fijn takhout) en de stamvoet. Dit totale volume kan worden berekend met behulp van Volume Expansion Factoren (VEF’s) die het commercieel stamvolume omrekenen naar het totale bovengrondse boomvolume.
Binnen de VBI gebruiken we de VEF’s zoals beschreven door Longuetaud et al. (2013). Deze factoren zijn boomsoortspecifiek en afhankelijk van de boomdimensies, zoals diameter op borsthoogte en totale boomhoogte.
Het gemiddelde volume van de bovengrondse, levende biomassa bedraagt momenteel 342 m³/ha, wat ongeveer 30% hoger is dan het gemiddelde commerciële houtvolume (268 m³/ha).
De grafiek laat een duidelijke toename zien tussen VBI1 en VBI2, gevolgd door een stabiel niveau in de afgelopen vijf jaar.
De koolstofberekeningen voor staande bomen (zowel dood als levend) baseren zich op het totale bovengrondse boomvolume, inclusief alle kroonhout (dikkere en dunnere takken) en de stamvoet.
Op basis van dit bovengrondse volume wordt met een boomsoort-specifieke factor een inschatting gemaakt van het ondergrondse volume. Het gecombineerde boven- en ondergrondse volume wordt vervolgens omgezet naar biomassa met behulp van soortspecifieke houtdichtheden en daarna naar koolstof met een vaste koolstoffactor (voor de berekeningswijze, zie metadata).
Uit de grafiek blijkt dat de gemiddelde koolstofvoorraad in levende biomassa (boven- en ondergronds) bijna 100 ton per hectare bos bedraagt. Naar schatting is een kleine 20% hiervan opgeslagen in de boomwortels (ondergrondse biomassa).
Tussen VBI1 en VBI2 steeg deze voorraad van ongeveer 73-76 ton naar 95-100 ton. In de afgelopen vijf jaar is dit niveau grotendeels stabiel gebleven.
De toename van de koolstofvoorraad in levende biomassa hangt samen met de groei van de gemiddelde bestandsvoorraad in deze periode. Dit is vooral te verklaren doordat de jaarlijkse houtoogst lager was dan de bijgroei.
Ook de koolstofvoorraad in dode biomassa (zowel staand als liggend) is toegenomen. Bij VBI1 lag deze rond de 3,2 ton per hectare, steeg tijdens VBI2 naar 4,2 ton per hectare en bedraagt volgens de meest recente metingen bijna 5,6 ton per hectare.
De verhouding tussen staand en liggend dood hout is ongeveer 50/50 met een iets sterkere toename van het staande dode hout.
Om de jaarlijkse koolstofopname te berekenen, wordt gebruik gemaakt van de ‘stock change method’, zoals gevraagd in het kader van de LULUCF-rapportering (zie metadata). Men neemt het verschil van de koolstofvoorraden per ha berekend op twee tijdstippen, en deelt dit door het aantal tussenliggende jaren:
\[\Delta C = \frac{C2 - C1}{T2 - T1} \, [\text{ton C/ha/jr}]\]
Dit cijfer geeft de gemiddelde jaarlijkse vastlegging van koolstof per hectare bos weer door zowel de boven- als de ondergrondse biomassa.
We zien de gemiddelde koolstofopname door bos in Vlaanderen geleidelijk afnemen. Na een periode van sterke opname tussen VBI1 en VBI2 (1.5 ton C/ha/jr) is een daling van de aanvankelijk hoge opname ingezet.
Omdat de berekende koolstofopname een gemiddelde is voor alle bossen in Vlaanderen, inclusief nieuw aangeplante bossen (bijvoorbeeld door bosuitbreiding), betekent dit zeker niet dat het vermogen van bossen om koolstof vast te leggen is afgenomen.
De potentieel natuurlijke vegetatie op een
bepaalde locatie (PNV)
geeft weer welk type bos er zich spontaan zou ontwikkelen onder
natuurlijke omstandigheden (De Keersmaeker et al., 2001). Het PNV-type
is gebaseerd op de bodemkaart en groepeert gebieden met een
vergelijkbaar ontwikkelingspotentieel, maar biedt geen informatie over
het actuele bostype.
De groei van een bosbestand varieert sterk afhankelijk van het bodemtype en dus ook van het PNV-type. Dit heeft - samen met het gevoerde beheer en de bestandsleeftijd - een invloed op de koolstofvoorraad in de levende biomassa.
Bijgevoegde grafiek focust op de laatste meetperiode (2014-2023). De rode streepjeslijn geeft de koolstofvoorraad op niveau Vlaanderen weer. De onderstaande tabel bevat info over alle meetperiodes.
De potentieel natuurlijke vegetatie op een
bepaalde locatie (PNV)
geeft weer welk type bos er zich spontaan zou ontwikkelen onder
natuurlijke omstandigheden (De Keersmaeker et al., 2001). Het PNV-type
is gebaseerd op de bodemkaart en groepeert gebieden met een
vergelijkbaar ontwikkelingspotentieel, maar biedt geen informatie over
het actuele bostype.
De groei van een bosbestand varieert sterk afhankelijk van het
bodemtype en dus ook van het PNV-type. Dit heeft - samen met het
gevoerde beheer en de bestandsleeftijd - een invloed op de
koolstofopname in levende biomassa.
Bijgevoegde grafiek focust op de laatste meetperiode (1998-2023). De rode streepjeslijn geeft de koolstofopname op niveau Vlaanderen weer. De onderstaande tabel bevat info over alle meetperiodes.
De figuur links toont de gemiddelde biomassa (ton C/ha) voor
zowel naaldhout, loofhout als gemengde bestanden. Gemengde bestanden
bestaan uit een mix van naaldhout en loofhout, waarbij geen van beide
meer dan 80% van het bestand inneemt. Zodra één van beide overheerst
(> 80%) spreken we van een naaldhout- of loofhoutbestand. Dit
bestandskenmerk werd ingeschat op bestandsniveau.
De figuur focust op de laatste meetperiode (2014-2023). De rode streepjeslijn geeft de koolstofvoorraad op niveau Vlaanderen weer.
Onderstaande tabel bevat info over alle meetperiodes.
Er is een duidelijk verschil in levende koolstofvoorraad tussen loofhout en de andere bestandstypes. Dit verschil is niet volledig toe te schrijven aan de aanwezige loof- of naaldhoutsoorten. Ook de gemiddelde bestandsleeftijd van naaldbossen versus loofbossen in Vlaanderen, het gevoerde beheer en het bodemtype waarop ze het vaakste aangeplant worden of spontaan voorkomen, zijn mee bepalend.
De figuur links toont de gemiddelde opname van biomassa (ton
C/ha/jr) voor zowel naaldhout, loofhout als gemengde bestanden. Gemengde
bestanden bestaan uit een mix van naaldhout en loofhout, waarbij geen
van beide meer dan 80% van het bestand inneemt. Zodra één van beide
overheerst (> 80%) spreken we van een naaldhout- of loofhoutbestand.
Dit bestandskenmerk werd ingeschat op bestandsniveau.
Steekproefpunten die in twee periodes bemonsterd werden, delen we in bij het bestandstype van de laatste opmeting.
Bijgevoegde grafiek focust op de laatste meetperiode (2014-2023). De rode streepjeslijn geeft de koolstofopname op niveau Vlaanderen weer.
De onderstaande tabel bevat info over alle meetperiodes.
De onderlinge verschillen in gemiddelde koolstofopname in Vlaanderen zijn niet volledig toe te schrijven aan de aanwezige loof- of naaldhoutsoorten, maar worden ook bepaald door de gemiddelde bestandsleeftijd van naaldbossen versus loofbossen, het gevoerde beheer en het bodemtype waarop ze het vaakste voorkomen.
Of een plot in oud of recent bos gelegen is, is gebaseerd op
info uit de bosleeftijdskaart.
Als “oud bos” beschouwen we bos dat gekarteerd staat op historische kaarten van 1850 of ouder, “recent bos” is ontstaan na 1850.
Bijgevoegde grafiek focust op de laatste meetperiode (1998-2023). De rode streepjeslijn geeft de koolstofopname op niveau Vlaanderen weer.
De onderstaande tabel bevat info over alle meetperiodes.
De analyse toont aan dat er een significant grotere hoeveelheid biomassa aanwezig is in bossen op oud boslocaties, in vergelijking met meer recente bebossingen. Verlies van bos op oud boslocaties leidt tot een gemiddeld groter verlies aan biomassa dan elders.
Of een plot in oud of recent bos gelegen is, is gebaseerd op
info uit de bosleeftijdskaart.
Als “oud bos” nemen we bos dat gekarteerd staat op historische kaarten van 1850 of ouder, “recent bos” is ontstaan na 1850.
Bijgevoegde grafiek focust op de laatste meetperiode (1998-2023). De rode streepjeslijn geeft de koolstofopname op niveau Vlaanderen weer.
De onderstaande tabel bevat info over alle meetperiodes.
De gemiddelde toename aan biomassa lijkt groter in bos op oud boslocaties dan in de recentere bossen. Het verschil is niet significant.
De Europese LULUCF-verordening heeft als doel de koolstofvoetafdruk van landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbeheer te verkleinen. Om de uitstoot en opslag van broeikasgassen nauwkeurig te kunnen opvolgen, worden jaarlijks emissies en tweejaarlijks prognoses gerapporteerd.
Een belangrijk onderdeel van deze rapportering zijn de kengetallen die de berekeningen onderbouwen. Deze parameters – zoals koolstofvoorraden, koolstofaanrijkingsfactoren en emissiefactoren – vormen de basis voor betrouwbare schattingen van koolstofopslag en emissies.
Onderstaande tabel bevat de kengetallen die ANB aanlevert als basis voor de berekening van de totale koolstofopslag in Vlaamse bossen (methodiekrapport op aanvraag verkrijgbaar bij ANB).
Deze waarden kunnen licht afwijken van de cijfers die elders op de website worden vermeld. De LULUCF-kengetallen worden immers jaarlijks gerapporteerd op basis van de op dat moment geldende standaarden. De andere cijfers op deze website worden daarentegen regelmatig geactualiseerd op basis van voortschrijdend inzicht en nieuwe methodieken. Zo is de berekening van de koolstofvoorraad in dood hout intussen geoptimaliseerd en op één lijn gebracht met Wallonië. Deze optimalisatie is nog niet doorgestroomd naar de LULUCF-rapportering.
–>
–>
Referenties
Anonymous. Note technique version 20/11/2017. Estimation du volume et biomasse de différents compartiments de l’arbre. Accompagnement scientifique de l’IPRFW. ULiège - Wallonie environnement SPW.
Dagnelie, P., Palm, R., Rondeux, J., 2013. Cubage des arbres et des peuplements forestiers. Tables et équations. Presses agronomiques de Gembloux.
De Keersmaeker, L., Leyman, A., Lettens, S., & De Vos, B. (2021). Advies over de berekening van de koolstofvoorraad en de evolutie daarvan in de biomassa van Vlaamse bossen. (Adviezen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek; Nr. INBO.A.4103). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek.
De Keersmaeker L., Rogiers N., Lauriks R. & De Vos B. (2001). Ecosysteemvisie Bos Vlaanderen. Ruimtelijke uitwerking van de natuurlijke bostypes op basis van bodemgroeperingseenheden en historische boskaarten. Eindverslag van project VLINA C97/06. Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer, Geraardsbergen.
Latte, N., Colinet, G., Fayolle, A., Lejeune, P., Hébert, J., Claessens, H., Bauwens, S., 2013. Description of a new procedure to estimate the carbon stocks of all forest pools and impact assessment of methodological choices on the estimates. European journal of forest research 132, 565–577.
Longuetaud, F., Santenoise, P., Mothe, F., Kiessé, T.S., Rivoire, M., Saint-André, L., Ognouabi, N., Deleuze, C., 2013. Modeling volume expansion factors for temperate tree species in France. For. Ecol. Manag. 292, 111–121.
Wagenführ R, Schreiber C (1985) Holzatlas, 2nd edn. VEB. Fachbuchverlag Leipzig, Leipzig
Zanne, A.E., Lopez-Gonzalez, G., Coomes, D.A., Ilic, J., Jansen, S., Lewis, S.L., Miller, R.B., Swenson, N.G., Wiemann, M.C., Chave, J., 2009. Data from: Towards a worldwide wood economics spectrum. https://doi.org/10.5061/dryad.234