Naar een gezond Vlaanderen met nieuwe groennormen: de 3+30+300-regel
Elke woning heeft nood aan 3 zichtbare bomen, 30% 'klimaatgroen’ in zijn omgeving en toegankelijk groen op 300 meter. Dat zijn de nieuwe groennormen, ook wel de 3+30+300-regel genoemd, die het ruimtelijk beleid een onderbouwd kwantitatief kader bieden om onze verstedelijkte omgeving leefbaar te houden. Vlaanderen staat immers voor een waaier aan uitdagingen: de versterkte impact van klimaatverandering, negatieve impact van bebouwing op levenskwaliteit, de achteruitgang van de biodiversiteit... Stedelijke groenelementen zijn een effectieve strategie om daarbij te helpen.
Waarom groennormen?
Vier op de tien Vlamingen wonen in een verstedelijkte omgeving. De concentratie aan harde infrastructuur verdringt er de groene, natuurlijke ruimte met negatieve gevolgen voor de leefbaarheid. Het terugbrengen van natuurlijke elementen binnen die urbane omgeving versterkt het fysieke, mentale en sociale welzijn van mensen, en draagt bij aan de strijd tegen de klimaatverandering (denk aan vermindering van hittestress en lokale wateroverlast, en zelfs droogte). Het doel van de groennorm is niet alleen het vergroten van de levenskwaliteit voor de mens, maar ook voor de natuur. Door voldoende groene ruimten te realiseren ondersteunen we de gezondheid van onze volledige omgeving. Groene ruimten verhogen de biodiversiteit, leveren natuurvoordelen en zorgen voor een gezonde, leefbare omgeving.
In haar Strategische Visie Beleidsplan Ruimte Vlaanderen stelt de Vlaamse Regering onder andere deze transformaties voorop: “de ruimte heeft in 2050 een fijnmazig netwerk van groenblauwe aders dwars doorheen de open én bebouwde ruimte, zodat de ruimte klimaatbestendig en meer leefbaar is” (Vlaamse Regering, 2018, pag. 30).
Ook het Vlaams Klimaatadaptatieplan legt daar de nadruk op via strategie S1 Vlaanderenbrede groenblauwe infrastructuur (met onder andere actie A1 Groenblauwe metamorfose van onze bebouwde kernen).
In artikel 8 van de Europese Natuurherstelwet stelt de Europese Unie dat elke Lidstaat vanaf 1 januari 2031 een stijgend oppervlakte aan stedelijke groen en aan boomkroonbedekking moet hebben.
De groennormen vertalen bovenstaande strategieën en concepten naar hanteerbare kwantitatieve doelen. Zo bieden de groennormen ruimtelijke planners in de brede zin een houvast door het bepalen van een minimumhoeveelheid aan noodzakelijke groen nodig voor het bereiken van de leefbaarheid van een verstedelijkte omgeving en de individuele woning.
Intussen hebben de groennormen ook een plaats gekregen in het ontwerp van de eerste Vlaamse Gezondheidsdoelstelling Milieugezondheidszorg van het Departement Zorg onder het thema leefomgevingskwaliteit.
Wat zijn de moderne groennormen?
Ter vervanging van de oude groennormen uit 1993 en hun update van 2001 schuiven we de 3+30+300-regel naar voren:
Elke woning heeft nood aan 3 zichtbare bomen, 30% ‘klimaatgroen’ in zijn omgeving en toegankelijk groen op 300 meter.
Idealiter geldt dat voor alle gebouwen waarin mensen betekenisvol tijd doorbrengen: schoolgebouwen, kantoren, zorgvoorzieningen… Elk van deze drie componenten (“groen zien”, “in groen zijn” en “in groen doen”) heeft een intrinsieke waarde, maar het is hun samenwerking en synergie die van het concept een holistische, kwantitatieve groennorm maken. De interactie tussen de drie componenten zorgt voor structureel groenere buurten, wat een positieve invloed heeft op welzijn, gezondheid, sociale interactie, fysieke beweging, connectiviteit met de natuur, ecosysteemdiensten, biodiversiteit en klimaat.
3 = 3 zichtbare bomen
Vanuit elk huis moeten minstens drie goed ontwikkelde bomen zichtbaar zijn. Daarmee wordt het belang van visuele blootstelling aan groen voor mentale gezondheid en welzijn in de verf gezet.
30 = 30% klimaatgroen
De omgeving van elke woning moet minstens 30% ‘klimaatgroen’ hebben. Daarmee wordt vooral tegemoetgekomen aan de uitdagingen op vlak van klimaat: het tegengaan van hittestress, het opvangen van wateroverlast e.d.
De component ‘30% klimaatgroen’ omvat de som van hoog en laag groen, in tegenstelling tot de oorspronkelijke 3+30+300-vuistregel waar enkel gewerkt wordt met hoog groen zoals bomen. We introduceren een wegingsfactor om het onderscheid tussen beide in te werken, waarbij laag groen voor de helft meetelt. Een buurt voldoet dus aan de klimaatgroennorm van 30% als 15% van het grondoppervlak wordt bedekt door boomkronen en 30% door laag groen zoals gazons, grasbermen en plantenperken. We baseren ons op het inzicht dat kroonbedekking een grotere impact heeft op het lokale klimaat (temperatuur, waterretentie, luchtkwaliteit) dan laag groen. Door de wegingsfactoren kunnen we zowel de unieke bijdrage van hoog groen als de waarde van laag groen meenemen in de evaluatie van ‘30% klimaatgroen’. Dat percentage kan naargelang de behoefte toegepast worden op verschillende schalen: de (deel)gemeente, de wijk, de buurt, de statistische sector…
300 = toegankelijk groen op 300 meter
Elke woning moet binnen de 300 meter een toegankelijke groene ruimte hebben. Daarmee wordt het belang van een groene omgeving voor buitenactiviteiten in de verf gezet: sport, spel, rust en verkoeling. Deze toegankelijke groene ruimte moet een minimale oppervlakte van 0,5 tot 1 hectare hebben.
De kwaliteit van groen en biodiversiteit
De moderne groennormen ‘3+30+300’ bieden beleidsmakers enkel een objectieve kwantitatieve richtlijn voor een leefbare omgeving en een gezond Vlaanderen, maar ook de kwaliteit van dat groen heeft belang.
Groene stedelijke ruimten met bepaalde kenmerken hebben een positieve invloed zowel op de mentale gezondheid als op de ondersteuning van stedelijke fauna. Factoren zoals boom- en struikbedekking, plantenrijkdom, habitatdiversiteit en de aanwezigheid van bloemen en begroeide vegetatie dragen bij aan deze synergie. Dat komt tot uiting in de OneHealth-aanpak van de Wereldgezondheidsorganisatie gericht op het duurzaam in evenwicht brengen en optimaliseren van de gezondheid van mensen, dieren en ecosystemen.
Groene infrastructuur levert aanzienlijke verbeteringen op vlak van biodiversiteit in vergelijking met conventionele stedelijke infrastructuur. In sommige gevallen presteert die groene infrastructuur zelfs op het niveau van natuurlijke habitats. De toepassing van de moderne groennormen zal dus ook onrechtstreeks positieve bijdragen leveren aan biodiversiteit en ruimte bieden aan planten, insecten, vogels en nog veel meer.
In de groennormen zelf zijn momenteel nog geen kwalitatieve normen opgenomen. Er bestaan wel hulpmiddelen om de kwaliteit van het groen in te schatten of om duurzame aanleg of duurzaam beheer te ondersteunen. Voorbeelden daarvan zijn: •
Raadgevingen
Groennormen zijn een minimumstandaard
De groennormen zijn een minimumstandaard voor essentiële groenvoorzieningen in stedelijke gebieden. Ze moeten worden gezien als het minimum om tegemoet te komen aan de basisvereisten op vlak van onder meer gezondheid en klimaatadaptatie voor een leefbare bebouwde omgeving. Het behalen van bijvoorbeeld het percentage klimaatgroen van 30% betekent niet dat verdere verharding zomaar gerechtvaardigd is.
Prioriteren i.f.v. sociaal-economische status en bevolkingsdichtheid
De impact van een toename in groen op gezondheid en welzijn is groter voor inwoners met een lage sociaal-economische status (SES) in vergelijking met inwoners met een hogere SES. Hetzelfde geldt voor locaties met een hoge bevolkingsdichtheid. Het is dus effectiever om groen toe te passen in een locatie met een lage SES en hoge bevolkingsdichtheid, omdat dat met eenzelfde investering voor een grotere toename in gezondheid en welzijn zal zorgen.
Opname in ruimtelijk beleid
Om de groennormen succesvol te implementeren worden ze het best opgenomen als een instrument in bredere plannings- en beleidskaders. Lokale overheden kunnen de groennormen naadloos integreren in bestaande groenplannen, bomenplannen, klimaatplannen en/of algemene ruimtelijke plannen. Door die synergie ontstaat er een krachtige combinatie die niet alleen gericht is op het kwantitatieve aspect van groen, zoals voorgeschreven door de groennormen, maar ook op de kwalitatieve en strategische aspecten van groenontwikkeling. Zo zijn groennormen een flexibel instrument, aanpasbaar aan specifieke behoeften en doelstellingen binnen de bredere context van duurzame stedelijke ontwikkeling.
Hoe kwamen deze groennormen tot stand?
De onderzoekers van de KU Leuven zijn gestart van de indeling van de bestaande communicatieve regel ‘3+30+300’. Die indeling komt tegemoet aan de belangrijkste bijdragen van een groennorm aan de huidige maatschappelijke uitdagingen: “groen zien” (o.a. mentale gezondheid en welzijn), “in groen zijn” (lokale klimaatimpact door o.a. hitteregulatie) en “in groen doen” (o.a. mentale en fysieke gezondheid, sociale connectie). De verschillende componenten versterken elkaar en het geheel draagt bij aan de bescherming van onze biodiversiteit.
- In een eerste stap hebben de onderzoekers de bestaande internationale wetenschappelijke studies gescreend op die drie componenten: een zogenaamde meta-analyse voor het perspectief ‘gezondheid van de mens’ en een systematische review voor de perspectieven biodiversiteit, hitte-regulatie… Op die manier konden zij het meest relevante cijfermateriaal vinden om tot wetenschappelijk onderbouwde waarden voor de drie componenten te komen.
- In een tweede stap werden mogelijke gebruikers van de groennormen bevraagd om na te gaan waarvoor en op welke wijze de normen gebruikt moeten kunnen worden.
- In een derde stap werden technisch-wetenschappelijke aannames en keuzes besproken met experten en Vlaamse overheidsinstanties.
- De vierde en laatste stap was de opmaak van een stappenplan (GIS-protocol) dat helder weergeeft hoe de moderne groennormen in de praktijk kunnen gebracht worden.
Aan de slag met de moderne groennormen
Het rapport van de KU Leuven beschrijft op p. 24 en meer gedetailleerd in appendix deel 5 een stappenplan om de moderne groennormen in drie stappen in de praktijk te brengen
- Stap 1: Afbakening statistische sectoren studiegebied en classificatie op basis van sociaal-economische status en populatiedensiteit
- Stap 2: Kwantificeren huidige situatie en prioriteit van de 3/30/300-componenten
- Stap 3: Bepalen van de prioriteiten in functie van populatiedensiteit en sociaal-economische status
Wat met de oude normen?
In 1993 werden voor de eerste keer binnen de Vlaamse Overheid groennormen bepaald in de Langetermijnplanning Groenvoorziening. De groennormen waren in feite streefdoelen voor het te bereiken minimale groenareaal in een gemeente rekening houdend met lokale behoeften en mogelijkheden. Dat groenareaal moest multifunctioneel en evenwichtig gespreid zijn zodat een woning binnen een bepaalde afstand over de verschillende nodige types groen beschikte. Die normen dienen als richtcijfers en zijn niet wettelijk bindend.
Functieniveau | Maximumafstand | Minimumareaal |
---|---|---|
Woongroen | < 150 m | |
Buurtgroen | < 400 m | > 1 ha |
Wijkgroen | < 800 m | > 10 ha (park > 5 ha) |
Stadsdeelgroen | < 1600 m | > 30 ha (park > 10 ha) |
Stadsgroen | < 3200 m | > 60 ha |
Stadsbos | < 5000 m | > 200-300 ha |
Tabel 2. Referentiekader voor bereikbare groene ruimten (uit MIRA-S 2000, Bron Langetermijnplanning Groenvoorziening 1993, aangepast aan internationaal onderzoek VUB)
Sinds het jaar 2000 en zeker sinds 1993 zijn er tal van maatschappelijke uitdagingen ontstaan of erkend waarvoor de ecosysteemdiensten die groenelementen kunnen leveren, de oplossing betekenen of daar significant aan bijdragen. Vandaar dat in tal van recente beleidsdocumenten zoals de strategische visie van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen en het Vlaams Adaptatieplan acties op vlak van de vergroening van de verstedelijkte omgeving zijn opgenomen, al dan niet onder de naam van groene infrastructuur of groenblauwe dooradering. Tegelijk groeit in andere beleidsdomeinen en wetenschappelijke disciplines (bv. volksgezondheid en zorg) de aandacht voor de rol van groen voor hun doelstellingen (bv. ontmoetingsplek, mentale, fysieke en sociale gezondheid, en een gezonde leefomgeving). Ook voor de realisatie van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (de SDG’s) speelt groen een rol. De invulling van en de motivatie achter de oorspronkelijke groennormen weerspiegelen deze maatschappelijke uitdagingen en beleidsdoelen echter niet of toch niet volledig.
Daarom heeft de KU Leuven in opdracht van het Agentschap voor Natuur en Bos de Vlaamse groennormen aangevuld en gemoderniseerd vanuit de huidige stand van de kennis over het belang van groenelementen voor gezondheid en klimaatadaptatie. De rol van de groennormen blijft hetzelfde, met name streefdoelen voor ruimtelijke planners in de brede zin bieden in verband met het noodzakelijke groen voor de leefbaarheid van een verstedelijkte omgeving en de individuele woning.