- Overzicht
- Commentaren (0)
- Praktische info
#walsbergen
De heuvel van Walsbergen vormt een opvallende uitloper van het Haspengouws leemplateau, aan de rand van de vallei van de Grote Gete. De oudere eiken- en beukenbossen op de top van de heuvel zijn van ver in de omgeving zichtbaar. In het zuiden sluit het natuurgebied aan bij de uitgestrekte akkerbouwpercelen van de Haspengouwse leemstreek. Het ANB beheert hier 12 hectare graslanden en bossen.
De troeven
- Oudere eiken- en beukenbossen
- Rijke soortendiversiteit
- Zeldzame kattendoorn
- Gevarieerde vogelfauna
Natuurparel aan de rand van het Haspengouws leemplateau
De kern van het gebied wordt gevormd door een reeks zeer soortenrijke vochtige en voedselarme graslanden op stuwwatergronden. De percelen bevinden zich in een depressie op de heuvel. Het leempakket dat meer naar het noorden en zuiden enkele meters dik is, ontbreekt hier waardoor de onderliggende tertiaire kleilaag (klei uit het Paleoceen, Boven-Landeniaan, Lid van Dormaal) aan de oppervlakte ligt. In het verleden werd de klei vermoedelijk kleinschalig ontgonnen, waardoor zeer vochtige depressies ontstonden. In vochtige perioden blijft regenwater en stuwwater dat uit de aangrenzende leempakketten sijpelt, op de klei staan, waardoor het gebied meestal tot in het late voorjaar zeer vochtig is. Tijdens droge zomers kan het stuwwater echter volledig verdwijnen, waardoor de gronden sterk uitdrogen. Het voedselarme substraat, de schommelende watertafel en het insijpelen van iets kalkrijker water uit de omringende leempakketten, zorgt voor bijzondere groeiomstandigheden, die de aanwezigheid van bijzondere soorten verklaart.
Beheer
De percelen werden in het kader van de ruilverkaveling ‘Melkwezer’ uit agrarisch beheer genomen en toebedeeld aan de afdeling Natuur,het huidige Agentschap Natuur en Bos. De percelen worden sinds 1996 natuurgericht beheerd. Sindsdien is de soortendiversiteit in vooral het oostelijk perceel zeer sterk toegenomen. Het beheer bestaat uit een jaarlijkse late maaibeurt vanaf augustus, gevolgd door een nabegrazing, vroeger met paarden en sinds kort met schapen. De nabegrazing loopt veelal door tot in het vroege voorjaar, zodat bij aanvang van het vegetatieseizoen een zeer korte en open grasmat bekomen wordt. De omschakeling naar schapenbegrazing heeft te maken met de toenemende kwetsbaarheid van het gebied: de zeer vochtige bodems worden immers gemakkelijk stuk gelopen.
Bijzondere bewoners
In de hooilanden worden de nattere delen gedomineerd door veldrus, waarin grote vlekken grote ratelaar, wilde bertram en knoopkruid opvallen. Verspreid over het terrein verschijnen er ieder jaar meer een meer grote groepen brede orchis, gevlekte orchis en rietorchis. Op schralere stukken komt ook vrij veel tormentil en lokaal blauwe knoop voor. Andere merkwaardige soorten zijn onder meer blauwe zegge, zeegroene zegge en tandjesgras. Zilverschoon komt veel voor en is typisch voor de aanwezigheid van stuwwater. Op een iets droger terreintje komt dan weer de zeldzame kattendoorn voor, een indicator voor de aanwezigheid van kalk.
De wilgen-, berken- en essenstruwelen tussen de hooilanden krijgen een hakhoutbeheer, zodat de schaduwdruk op de hooilanden beperkt blijft.
De graslanden worden omzoomd door enkele oudere eiken- en beukenbestanden en door een reeks houtkanten die van vlak na de aankoop door de Vlaamse overheid dateren. De beslotenheid van het natuurgebied contrasteert fel met het uitgestrekte open akkerbouwgebied ten zuiden ervan. Ook daardoor vormt het gebied een rustgebied voor ree, haas, en vos. De vogelfauna is vrij gevarieerd:buizerd, boomvalk, boomklever, grote bonte specht, wielewaal, torenvalk, sperwer, geelgors.
De bestaande poel werd geruimd om verlanding tegen te gaan en er werden twee bijkomende poelen aangelegd ten voordele van de kamsalamander en alpenwatersalamander.